signaliseren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van signaliseren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		signaliseren			te signaliseren
	toekomend		zullen signaliseren			te zullen signaliseren
voltooid	tegenwoordig		gesignaliseerd			te gesignaliseerd
	toekomend		gesignaliseerd zullen			gesignaliseerd te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	signaliserend		gesignaliseerd			ev. signaliseer	mv. verouderd signaliseert	signalisere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	signaliseer	signaliseert	signaliseert	signaliseert	signaliseert	signaliseren	signaliseren	signaliseren
verleden (o.v.t.)	signaliseerde	signaliseerde	signaliseerde	signaliseerde	signaliseerde	signaliseerden	signaliseerden	signaliseerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal signaliseren	zult/zal signaliseren	zult/zal signaliseren	zult signaliseren	zal signaliseren	zullen signaliseren	zullen signaliseren	zullen signaliseren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou signaliseren	zou signaliseren	zou(dt) signaliseren	zoudt signaliseren	zou signaliseren	zouden signaliseren	zouden signaliseren	zouden signaliseren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij