schaal
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- schaal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘maatstaf voor verhouding’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1864 [1]
- In de betekenis van ‘schotel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1302 [1]
- In de betekenis van ‘schil’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1174 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schaal | schalen |
verkleinwoord | schaaltje | schaaltjes |
Zelfstandig naamwoord
- voorwerp met open bovenzijde waar men iets kan inleggen
- ▸ Ik zag mijn hoofd als een lege schaal waarin ik elke dag een nieuwe vraag kon plaatsen, om er tijdens het lopen uren onafgebroken over na te denken.[2]
- buitenkant van een ei of vrucht
- verhouding van de grootte tussen een model en een echt voorwerp
- bepaalde ijking op een grafiek, as of eenheid
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
schalen |
schaal
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schalen
- Ik schaal.
- gebiedende wijs van schalen
- Schaal!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schalen
- Schaal je?
Gangbaarheid
- Het woord schaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "schaal" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ 1,0 1,1 1,2 "schaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be