slaschaal

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sla·schaal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord slaschaal slaschalen
verkleinwoord slaschaaltje slaschaaltjes

Zelfstandig naamwoord

de slaschaalv / m

  1. (huishouden) kom waarin men een salade kan mengen en/of opdienen
    • Schil de aardperen en snijd ze in ragdunne plakjes. Meng in een slaschaal met de postelein, de witlofblaadjes en de walnoten. Maak aan met een dressing van citroen, olie, zout en peper. Bestrooi de salade met vlokken parmezaanse kaas. [1] 
    • Wie echt veel kookt, gaat in smaken denken. Alles wordt zorgvuldig gewassen en in de slaschaal geschikt. Nog wat gedroogde berenklauwzaadjes erbij? We proeven. Nee, te sterk. Roel voegt nog wel wat in azijn gemaakte voorjaarspronkridderzwammen toe. Die vond hij ergens in Diemen. Maar hij gaat ons niet aan onze neus hangen waar dat is. [2] 

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[3]


Verwijzingen

  1. Het Parool 26 FEBRUARI 2011 Thuiseten: een goudeerlijk soepje
  2. Het Parool NIENKE DENEKAMP 12 NOVEMBER 2012 Thuiseten: Ideale dag om wild te plukken
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be