samenzetten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van samenzetten | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | samenzetten | samen te zetten | ||||||
toekomend | zullen samenzetten samen zullen zetten |
te zullen samenzetten samen te zullen zetten | |||||||
voltooid | tegenwoordig | samengezet | te samengezet | ||||||
toekomend | samengezet zullen | samengezet te zullen | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
samenzettend | samengezet | ev. zet samen |
mv. verouderd zet samen |
zette samen (bijzin) samenzette | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | zet samen | zet samen | zet samen | zet samen | zet samen | zetten samen | zetten samen | zetten samen | |
verleden (o.v.t.) | zette samen | zette samen | zette samen | zette samen | zette samen | zetten samen | zetten samen | zetten samen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal samenzetten | zult/zal samenzetten | zult/zal samenzetten | zult samenzetten | zal samenzetten | zullen samenzetten | zullen samenzetten | zullen samenzetten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou samenzetten | zou samenzetten | zou(dt) samenzetten | zoudt samenzetten | zou samenzetten | zouden samenzetten | zouden samenzetten | zouden samenzetten | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | samenzet | samenzet | samenzet | samenzet | samenzet | samenzetten | samenzetten | samenzetten | |
verleden (o.v.t.) | samenzette | samenzette | samenzette | samenzette | samenzette | samenzetten | samenzetten | samenzetten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal samenzetten samen zal zetten |
zult/zal samenzetten samen zult/zal zetten |
zult/zal samenzetten samen zult/zal zetten |
zult samenzetten samen zult zetten |
zal samenzetten samen zal zetten |
zullen samenzetten samen zullen zetten |
zullen samenzetten samen zullen zetten |
zullen samenzetten samen zullen zetten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou samenzetten samen zou zetten |
zou samenzetten samen zou zetten |
zou(dt) samenzetten samen zou(dt) zetten |
zoudt samenzetten samen zoudt zetten |
zou samenzetten samen zou zetten |
zouden samenzetten samen zouden zetten |
zouden samenzetten samen zouden zetten |
zouden samenzetten samen zouden zetten | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij |