ruzie

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ru·zie
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘twist’ voor het eerst aangetroffen in 1644 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord ruzie ruzies
verkleinwoord ruzietje ruzietjes

Zelfstandig naamwoord

ruzie v

  1. toestand waarin men in conflict is met anderen
    • Zij kregen ruzie en keerden elkaar woedend de rug toe. 
    • Dan komen er chips of pinda's in een bakje, en aanvankelijk zijn de jongens heel blij, maar dan kan het ook gebeuren dat er een paar minuten later ruzie is, zo vertelt de dominee. [3] 
     Een moeder voor me trok woedend aan de bovenarm van haar kind, een stel maakte ruzie over het menu en een getatoeëerde man stond luid te bellen.[4]
     Over deze dingen konden ze het hebben omdat iedereen het erover eens was, hier kon geen ruzie over ontstaan.[5]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
ruziën

ruzie

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ruziën
    • Ik ruzie. 
  2. gebiedende wijs van ruziën
    • Ruzie! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ruziën
    • Ruzie je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. "ruzie" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. ruzie op website: Etymologiebank.nl
  3. Tubantia 08-11-07 Basisscholen Westerhaar vieren Dankdag
  4. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
  5. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044628142
  6. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be