relaxeren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van relaxeren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		relaxeren			te relaxeren
	toekomend		zullen relaxeren			te zullen relaxeren
voltooid	tegenwoordig		hebben gerelaxeerd			te hebben gerelaxeerd
	toekomend		gerelaxeerd zullen hebben			gerelaxeerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	relaxerend		gerelaxeerd			ev. relaxeer	mv. verouderd relaxeert	relaxere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	relaxeer	relaxeert	relaxeert	relaxeert	relaxeert	relaxeren	relaxeren	relaxeren
verleden (o.v.t.)	relaxeerde	relaxeerde	relaxeerde	relaxeerde	relaxeerde	relaxeerden	relaxeerden	relaxeerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal relaxeren	zult/zal relaxeren	zult/zal relaxeren	zult relaxeren	zal relaxeren	zullen relaxeren	zullen relaxeren	zullen relaxeren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou relaxeren	zou relaxeren	zou(dt) relaxeren	zoudt relaxeren	zou relaxeren	zouden relaxeren	zouden relaxeren	zouden relaxeren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gerelaxeerd	hebt gerelaxeerd	hebt/heeft gerelaxeerd	hebt gerelaxeerd	heeft gerelaxeerd	hebben gerelaxeerd	hebben gerelaxeerd	hebben gerelaxeerd
verleden (v.v.t.)	had gerelaxeerd	had gerelaxeerd	had gerelaxeerd	hadt gerelaxeerd	had gerelaxeerd	hadden gerelaxeerd	hadden gerelaxeerd	hadden gerelaxeerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gerelaxeerd hebben	zal/zult gerelaxeerd hebben	zult/zal gerelaxeerd hebben	zult gerelaxeerd hebben	zal gerelaxeerd hebben	zullen gerelaxeerd hebben	zullen gerelaxeerd hebben	zullen gerelaxeerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gerelaxeerd hebben	zou gerelaxeerd hebben	zou/zoudt gerelaxeerd hebben	zoudt gerelaxeerd hebben	zou gerelaxeerd hebben	zouden gerelaxeerd hebben	zouden gerelaxeerd hebben	zouden gerelaxeerd hebben