rechtkrabbelen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van rechtkrabbelen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		rechtkrabbelen			recht te krabbelen
	toekomend		zullen rechtkrabbelen recht zullen krabbelen			te zullen rechtkrabbelen recht te zullen krabbelen
voltooid	tegenwoordig		rechtgekrabbeld			te rechtgekrabbeld
	toekomend		rechtgekrabbeld zullen			rechtgekrabbeld te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	rechtkrabbelend		rechtgekrabbeld			ev. krabbel recht	mv. verouderd krabbelt recht	krabbele recht (bijzin) rechtkrabbele
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	krabbel recht	krabbelt recht	krabbelt recht	krabbelt recht	krabbelt recht	krabbelen recht	krabbelen recht	krabbelen recht
verleden (o.v.t.)	krabbelde recht	krabbelde recht	krabbelde recht	krabbelde recht	krabbelde recht	krabbelden recht	krabbelden recht	krabbelden recht
toekomend (o.t.t.t.)	zal rechtkrabbelen	zult/zal rechtkrabbelen	zult/zal rechtkrabbelen	zult rechtkrabbelen	zal rechtkrabbelen	zullen rechtkrabbelen	zullen rechtkrabbelen	zullen rechtkrabbelen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou rechtkrabbelen	zou rechtkrabbelen	zou(dt) rechtkrabbelen	zoudt rechtkrabbelen	zou rechtkrabbelen	zouden rechtkrabbelen	zouden rechtkrabbelen	zouden rechtkrabbelen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	rechtkrabbel	rechtkrabbelt	rechtkrabbelt	rechtkrabbelt	rechtkrabbelt	rechtkrabbelen	rechtkrabbelen	rechtkrabbelen
verleden (o.v.t.)	rechtkrabbelde	rechtkrabbelde	rechtkrabbelde	rechtkrabbelde	rechtkrabbelde	rechtkrabbelden	rechtkrabbelden	rechtkrabbelden
toekomend (o.t.t.t.)	zal rechtkrabbelen recht zal krabbelen	zult/zal rechtkrabbelen recht zult/zal krabbelen	zult/zal rechtkrabbelen recht zult/zal krabbelen	zult rechtkrabbelen recht zult krabbelen	zal rechtkrabbelen recht zal krabbelen	zullen rechtkrabbelen recht zullen krabbelen	zullen rechtkrabbelen recht zullen krabbelen	zullen rechtkrabbelen recht zullen krabbelen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou rechtkrabbelen recht zou krabbelen	zou rechtkrabbelen recht zou krabbelen	zou(dt) rechtkrabbelen recht zou(dt) krabbelen	zoudt rechtkrabbelen recht zoudt krabbelen	zou rechtkrabbelen recht zou krabbelen	zouden rechtkrabbelen recht zouden krabbelen	zouden rechtkrabbelen recht zouden krabbelen	zouden rechtkrabbelen recht zouden krabbelen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij