rebbelen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van rebbelen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		rebbelen			te rebbelen
	toekomend		zullen rebbelen			te zullen rebbelen
voltooid	tegenwoordig		hebben gerebbeld			te hebben gerebbeld
	toekomend		gerebbeld zullen hebben			gerebbeld te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	rebbelend		gerebbeld			ev. rebbel	mv. verouderd rebbelt	rebbele
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	rebbel	rebbelt	rebbelt	rebbelt	rebbelt	rebbelen	rebbelen	rebbelen
verleden (o.v.t.)	rebbelde	rebbelde	rebbelde	rebbelde	rebbelde	rebbelden	rebbelden	rebbelden
toekomend (o.t.t.t.)	zal rebbelen	zult/zal rebbelen	zult/zal rebbelen	zult rebbelen	zal rebbelen	zullen rebbelen	zullen rebbelen	zullen rebbelen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou rebbelen	zou rebbelen	zou(dt) rebbelen	zoudt rebbelen	zou rebbelen	zouden rebbelen	zouden rebbelen	zouden rebbelen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gerebbeld	hebt gerebbeld	hebt/heeft gerebbeld	hebt gerebbeld	heeft gerebbeld	hebben gerebbeld	hebben gerebbeld	hebben gerebbeld
verleden (v.v.t.)	had gerebbeld	had gerebbeld	had gerebbeld	hadt gerebbeld	had gerebbeld	hadden gerebbeld	hadden gerebbeld	hadden gerebbeld
toekomend (v.t.t.t.)	zal gerebbeld hebben	zal/zult gerebbeld hebben	zult/zal gerebbeld hebben	zult gerebbeld hebben	zal gerebbeld hebben	zullen gerebbeld hebben	zullen gerebbeld hebben	zullen gerebbeld hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gerebbeld hebben	zou gerebbeld hebben	zou/zoudt gerebbeld hebben	zoudt gerebbeld hebben	zou gerebbeld hebben	zouden gerebbeld hebben	zouden gerebbeld hebben	zouden gerebbeld hebben