protsen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van protsen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		protsen			te protsen
	toekomend		zullen protsen			te zullen protsen
voltooid	tegenwoordig		hebben geprotst			te hebben geprotst
	toekomend		geprotst zullen hebben			geprotst te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	protsend		geprotst			ev. prots	mv. verouderd protst	protse
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	prots	protst	protst	protst	protst	protsen	protsen	protsen
verleden (o.v.t.)	protste	protste	protste	protste	protste	protsten	protsten	protsten
toekomend (o.t.t.t.)	zal protsen	zult/zal protsen	zult/zal protsen	zult protsen	zal protsen	zullen protsen	zullen protsen	zullen protsen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou protsen	zou protsen	zou(dt) protsen	zoudt protsen	zou protsen	zouden protsen	zouden protsen	zouden protsen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geprotst	hebt geprotst	hebt/heeft geprotst	hebt geprotst	heeft geprotst	hebben geprotst	hebben geprotst	hebben geprotst
verleden (v.v.t.)	had geprotst	had geprotst	had geprotst	hadt geprotst	had geprotst	hadden geprotst	hadden geprotst	hadden geprotst
toekomend (v.t.t.t.)	zal geprotst hebben	zal/zult geprotst hebben	zult/zal geprotst hebben	zult geprotst hebben	zal geprotst hebben	zullen geprotst hebben	zullen geprotst hebben	zullen geprotst hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geprotst hebben	zou geprotst hebben	zou/zoudt geprotst hebben	zoudt geprotst hebben	zou geprotst hebben	zouden geprotst hebben	zouden geprotst hebben	zouden geprotst hebben