proteïne
Uiterlijk
- pro·teï·ne
- pro·te·ine
- In de betekenis van ‘eiwitstof’ voor het eerst aangetroffen in 1846 [1]
- In een brief van Jöns Jacob Berzelius aan Gerardus Johannes Mulder op 10 juli 1838 voorgesteld, naar analogie van fibrine en albumine, met het achtervoegsel -ine
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | proteïne | proteïnen proteïnes |
verkleinwoord |
1.
|
- Het woord proteïne staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "proteïne" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "proteïne" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be