pionieren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van pionieren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		pionieren			te pionieren
	toekomend		zullen pionieren			te zullen pionieren
voltooid	tegenwoordig		hebben gepionierd			te hebben gepionierd
	toekomend		gepionierd zullen hebben			gepionierd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	pionierend		gepionierd			ev. pionier	mv. verouderd pioniert	pioniere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	pionier	pioniert	pioniert	pioniert	pioniert	pionieren	pionieren	pionieren
verleden (o.v.t.)	pionierde	pionierde	pionierde	pionierde	pionierde	pionierden	pionierden	pionierden
toekomend (o.t.t.t.)	zal pionieren	zult/zal pionieren	zult/zal pionieren	zult pionieren	zal pionieren	zullen pionieren	zullen pionieren	zullen pionieren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou pionieren	zou pionieren	zou(dt) pionieren	zoudt pionieren	zou pionieren	zouden pionieren	zouden pionieren	zouden pionieren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gepionierd	hebt gepionierd	hebt/heeft gepionierd	hebt gepionierd	heeft gepionierd	hebben gepionierd	hebben gepionierd	hebben gepionierd
verleden (v.v.t.)	had gepionierd	had gepionierd	had gepionierd	hadt gepionierd	had gepionierd	hadden gepionierd	hadden gepionierd	hadden gepionierd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gepionierd hebben	zal/zult gepionierd hebben	zult/zal gepionierd hebben	zult gepionierd hebben	zal gepionierd hebben	zullen gepionierd hebben	zullen gepionierd hebben	zullen gepionierd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gepionierd hebben	zou gepionierd hebben	zou/zoudt gepionierd hebben	zoudt gepionierd hebben	zou gepionierd hebben	zouden gepionierd hebben	zouden gepionierd hebben	zouden gepionierd hebben