peroreren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van peroreren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		peroreren			te peroreren
	toekomend		zullen peroreren			te zullen peroreren
voltooid	tegenwoordig		hebben geperoreerd			te hebben geperoreerd
	toekomend		geperoreerd zullen hebben			geperoreerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	perorerend		geperoreerd			ev. peroreer	mv. verouderd peroreert	perorere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	peroreer	peroreert	peroreert	peroreert	peroreert	peroreren	peroreren	peroreren
verleden (o.v.t.)	peroreerde	peroreerde	peroreerde	peroreerde	peroreerde	peroreerden	peroreerden	peroreerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal peroreren	zult/zal peroreren	zult/zal peroreren	zult peroreren	zal peroreren	zullen peroreren	zullen peroreren	zullen peroreren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou peroreren	zou peroreren	zou(dt) peroreren	zoudt peroreren	zou peroreren	zouden peroreren	zouden peroreren	zouden peroreren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geperoreerd	hebt geperoreerd	hebt/heeft geperoreerd	hebt geperoreerd	heeft geperoreerd	hebben geperoreerd	hebben geperoreerd	hebben geperoreerd
verleden (v.v.t.)	had geperoreerd	had geperoreerd	had geperoreerd	hadt geperoreerd	had geperoreerd	hadden geperoreerd	hadden geperoreerd	hadden geperoreerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geperoreerd hebben	zal/zult geperoreerd hebben	zult/zal geperoreerd hebben	zult geperoreerd hebben	zal geperoreerd hebben	zullen geperoreerd hebben	zullen geperoreerd hebben	zullen geperoreerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geperoreerd hebben	zou geperoreerd hebben	zou/zoudt geperoreerd hebben	zoudt geperoreerd hebben	zou geperoreerd hebben	zouden geperoreerd hebben	zouden geperoreerd hebben	zouden geperoreerd hebben