omloop
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- om·loop
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | omloop | omlopen |
verkleinwoord | omloopje | omloopjes |
Zelfstandig naamwoord
- het in de rondte gaan, een kringloop bijv. bloedsomloop
- de omwenteling van een voorwerp dat zich om een middelpunt beweegt (-> omloopbaan)
- rondlopende galerij, een omgang
- (medisch) om de vinger of nagel lopende nagelriemontsteking, paronychia
- criterium
- parcours, circuit
Verwante begrippen
Hyponiemen
- bankbiljettenomloop, bloedsomloop, bovenomloop, geldomloop, geldsomloop, maansomloop, torenomloop, wateromloop
Afgeleide begrippen
= = = = |
Vertalingen
1.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
omlopen |
omloop
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omlopen
- ... dat ik omloop.
vervoeging van |
---|
omlopen |
omloop
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omlopen
- Ik omloop.
- gebiedende wijs van omlopen
- Omloop!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omlopen
- Omloop je?
Gangbaarheid
- Het woord omloop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "omloop" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be