omlaagkomen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van omlaagkomen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omlaagkomen | omlaag te komen | ||||||
toekomend | zullen omlaagkomen omlaag zullen komen |
te zullen omlaagkomen omlaag te zullen komen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | omlaaggekomen | te omlaaggekomen | ||||||
toekomend | omlaaggekomen zullen | omlaaggekomen te zullen | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
omlaagkomend | omlaaggekomen | ev. kom omlaag |
mv. verouderd komt omlaag |
kome omlaag (bijzin) omlaagkome | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | kom omlaag | komt omlaag | komt omlaag | komt omlaag | komt omlaag | komen omlaag | komen omlaag | komen omlaag | |
verleden (o.v.t.) | kwam omlaag | kwam omlaag | kwam omlaag | kwaamt omlaag | kwam omlaag | kwamen omlaag | kwamen omlaag | kwamen omlaag | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal omlaagkomen | zult/zal omlaagkomen | zult/zal omlaagkomen | zult omlaagkomen | zal omlaagkomen | zullen omlaagkomen | zullen omlaagkomen | zullen omlaagkomen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omlaagkomen | zou omlaagkomen | zou(dt) omlaagkomen | zoudt omlaagkomen | zou omlaagkomen | zouden omlaagkomen | zouden omlaagkomen | zouden omlaagkomen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | omlaagkom | omlaagkomt | omlaagkomt | omlaagkomt | omlaagkomt | omlaagkomen | omlaagkomen | omlaagkomen | |
verleden (o.v.t.) | omlaagkwam | omlaagkwam | omlaagkwam | omlaagkwaamt | omlaagkwam | omlaagkwamen | omlaagkwamen | omlaagkwamen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal omlaagkomen omlaag zal komen |
zult/zal omlaagkomen omlaag zult/zal komen |
zult/zal omlaagkomen omlaag zult/zal komen |
zult omlaagkomen omlaag zult komen |
zal omlaagkomen omlaag zal komen |
zullen omlaagkomen omlaag zullen komen |
zullen omlaagkomen omlaag zullen komen |
zullen omlaagkomen omlaag zullen komen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omlaagkomen omlaag zou komen |
zou omlaagkomen omlaag zou komen |
zou(dt) omlaagkomen omlaag zou(dt) komen |
zoudt omlaagkomen omlaag zoudt komen |
zou omlaagkomen omlaag zou komen |
zouden omlaagkomen omlaag zouden komen |
zouden omlaagkomen omlaag zouden komen |
zouden omlaagkomen omlaag zouden komen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij |