omkuieren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van omkuieren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		omkuieren			om te kuieren
	toekomend		zullen omkuieren om zullen kuieren			te zullen omkuieren om te zullen kuieren
voltooid	tegenwoordig		hebben omgekuierd			te hebben omgekuierd
	toekomend		omgekuierd zullen hebben			omgekuierd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	omkuierend		omgekuierd			ev. kuier om	mv. verouderd kuiert om	kuiere om (bijzin) omkuiere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	kuier om	kuiert om	kuiert om	kuiert om	kuiert om	kuieren om	kuieren om	kuieren om
verleden (o.v.t.)	kuierde om	kuierde om	kuierde om	kuierde om	kuierde om	kuierden om	kuierden om	kuierden om
toekomend (o.t.t.t.)	zal omkuieren	zult/zal omkuieren	zult/zal omkuieren	zult omkuieren	zal omkuieren	zullen omkuieren	zullen omkuieren	zullen omkuieren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou omkuieren	zou omkuieren	zou(dt) omkuieren	zoudt omkuieren	zou omkuieren	zouden omkuieren	zouden omkuieren	zouden omkuieren
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	omkuier	omkuiert	omkuiert	omkuiert	omkuiert	omkuieren	omkuieren	omkuieren
verleden (o.v.t.)	omkuierde	omkuierde	omkuierde	omkuierde	omkuierde	omkuierden	omkuierden	omkuierden
toekomend (o.t.t.t.)	zal omkuieren om zal kuieren	zult/zal omkuieren om zult/zal kuieren	zult/zal omkuieren om zult/zal kuieren	zult omkuieren om zult kuieren	zal omkuieren om zal kuieren	zullen omkuieren om zullen kuieren	zullen omkuieren om zullen kuieren	zullen omkuieren om zullen kuieren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou omkuieren om zou kuieren	zou omkuieren om zou kuieren	zou(dt) omkuieren om zou(dt) kuieren	zoudt omkuieren om zoudt kuieren	zou omkuieren om zou kuieren	zouden omkuieren om zouden kuieren	zouden omkuieren om zouden kuieren	zouden omkuieren om zouden kuieren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb omgekuierd	hebt omgekuierd	hebt/heeft omgekuierd	hebt omgekuierd	heeft omgekuierd	hebben omgekuierd	hebben omgekuierd	hebben omgekuierd
verleden (v.v.t.)	had omgekuierd	had omgekuierd	had omgekuierd	hadt omgekuierd	had omgekuierd	hadden omgekuierd	hadden omgekuierd	hadden omgekuierd
toekomend (v.t.t.t.)	zal omgekuierd hebben	zal/zult omgekuierd hebben	zult/zal omgekuierd hebben	zult omgekuierd hebben	zal omgekuierd hebben	zullen omgekuierd hebben	zullen omgekuierd hebben	zullen omgekuierd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou omgekuierd hebben	zou omgekuierd hebben	zou/zoudt omgekuierd hebben	zoudt omgekuierd hebben	zou omgekuierd hebben	zouden omgekuierd hebben	zouden omgekuierd hebben	zouden omgekuierd hebben