nijging

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: neiging

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nij·ging
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord nijging nijgingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

nijging v [1]

  1. buiging, kromming
     De populieren werpen met een schoolse nijging elkaar een bal vol vogelstemmen toe en héél hoog schildert een onzichtbaar vliegtuig helblauwe bloemen op helblauwe zijde.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

57 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Piepedood na 40 kilometer tegen de wind” (11 februari 2014), De Morgen
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be