napeinzen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van napeinzen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		napeinzen			na te peinzen
	toekomend		zullen napeinzen na zullen peinzen			te zullen napeinzen na te zullen peinzen
voltooid	tegenwoordig		hebben nagepeinsd			te hebben nagepeinsd
	toekomend		nagepeinsd zullen hebben			nagepeinsd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	napeinzend		nagepeinsd			ev. peins na	mv. verouderd peinst na	peinze na (bijzin) napeinze
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	peins na	peinst na	peinst na	peinst na	peinst na	peinzen na	peinzen na	peinzen na
verleden (o.v.t.)	peinsde na	peinsde na	peinsde na	peinsde na	peinsde na	peinsden na	peinsden na	peinsden na
toekomend (o.t.t.t.)	zal napeinzen	zult/zal napeinzen	zult/zal napeinzen	zult napeinzen	zal napeinzen	zullen napeinzen	zullen napeinzen	zullen napeinzen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou napeinzen	zou napeinzen	zou(dt) napeinzen	zoudt napeinzen	zou napeinzen	zouden napeinzen	zouden napeinzen	zouden napeinzen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	napeins	napeinst	napeinst	napeinst	napeinst	napeinzen	napeinzen	napeinzen
verleden (o.v.t.)	napeinsde	napeinsde	napeinsde	napeinsde	napeinsde	napeinsden	napeinsden	napeinsden
toekomend (o.t.t.t.)	zal napeinzen na zal peinzen	zult/zal napeinzen na zult/zal peinzen	zult/zal napeinzen na zult/zal peinzen	zult napeinzen na zult peinzen	zal napeinzen na zal peinzen	zullen napeinzen na zullen peinzen	zullen napeinzen na zullen peinzen	zullen napeinzen na zullen peinzen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou napeinzen na zou peinzen	zou napeinzen na zou peinzen	zou(dt) napeinzen na zou(dt) peinzen	zoudt napeinzen na zoudt peinzen	zou napeinzen na zou peinzen	zouden napeinzen na zouden peinzen	zouden napeinzen na zouden peinzen	zouden napeinzen na zouden peinzen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb nagepeinsd	hebt nagepeinsd	hebt/heeft nagepeinsd	hebt nagepeinsd	heeft nagepeinsd	hebben nagepeinsd	hebben nagepeinsd	hebben nagepeinsd
verleden (v.v.t.)	had nagepeinsd	had nagepeinsd	had nagepeinsd	hadt nagepeinsd	had nagepeinsd	hadden nagepeinsd	hadden nagepeinsd	hadden nagepeinsd
toekomend (v.t.t.t.)	zal nagepeinsd hebben	zal/zult nagepeinsd hebben	zult/zal nagepeinsd hebben	zult nagepeinsd hebben	zal nagepeinsd hebben	zullen nagepeinsd hebben	zullen nagepeinsd hebben	zullen nagepeinsd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou nagepeinsd hebben	zou nagepeinsd hebben	zou/zoudt nagepeinsd hebben	zoudt nagepeinsd hebben	zou nagepeinsd hebben	zouden nagepeinsd hebben	zouden nagepeinsd hebben	zouden nagepeinsd hebben