miauwen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van miauwen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		miauwen			te miauwen
	toekomend		zullen miauwen			te zullen miauwen
voltooid	tegenwoordig		hebben gemiauwd			te hebben gemiauwd
	toekomend		gemiauwd zullen hebben			gemiauwd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	miauwend		gemiauwd			ev. miauw	mv. verouderd miauwt	miauwe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	miauw	miauwt	miauwt	miauwt	miauwt	miauwen	miauwen	miauwen
verleden (o.v.t.)	miauwde	miauwde	miauwde	miauwde	miauwde	miauwden	miauwden	miauwden
toekomend (o.t.t.t.)	zal miauwen	zult/zal miauwen	zult/zal miauwen	zult miauwen	zal miauwen	zullen miauwen	zullen miauwen	zullen miauwen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou miauwen	zou miauwen	zou(dt) miauwen	zoudt miauwen	zou miauwen	zouden miauwen	zouden miauwen	zouden miauwen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gemiauwd	hebt gemiauwd	hebt/heeft gemiauwd	hebt gemiauwd	heeft gemiauwd	hebben gemiauwd	hebben gemiauwd	hebben gemiauwd
verleden (v.v.t.)	had gemiauwd	had gemiauwd	had gemiauwd	hadt gemiauwd	had gemiauwd	hadden gemiauwd	hadden gemiauwd	hadden gemiauwd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gemiauwd hebben	zal/zult gemiauwd hebben	zult/zal gemiauwd hebben	zult gemiauwd hebben	zal gemiauwd hebben	zullen gemiauwd hebben	zullen gemiauwd hebben	zullen gemiauwd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gemiauwd hebben	zou gemiauwd hebben	zou/zoudt gemiauwd hebben	zoudt gemiauwd hebben	zou gemiauwd hebben	zouden gemiauwd hebben	zouden gemiauwd hebben	zouden gemiauwd hebben