Naar inhoud springen

meiner

Uit WikiWoordenboek
enkelvoud meervoud
nominatief ichwir
genitief meinerunser
datief miruns
accusatief michuns
  • mei·ner

meiner

  1. van mij (genitief van de eerste persoon enkelvoud)
    «Er erbarmt sich meiner
    Hij ontfermt zich over mij.


  • mei·ner
Naar frequentie 73120

meiner

  1. zwakke verbuiging tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van meine


  • mei·ner

meiner

  1. zwakke verbuiging tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van meina

meiner

  1. zwakke verbuiging tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van meine