meeonderhandelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van meeonderhandelen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | meeonderhandelen | mee te onderhandelen | ||||||
toekomend | zullen meeonderhandelen mee zullen onderhandelen |
te zullen meeonderhandelen mee te zullen onderhandelen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | meeonderhandeld | te meeonderhandeld | ||||||
toekomend | meeonderhandeld zullen | meeonderhandeld te zullen | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
meeonderhandelend | meeonderhandeld | ev. onderhandel mee |
mv. verouderd onderhandelt mee |
onderhandele mee (bijzin) meeonderhandele | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | onderhandel mee | onderhandelt mee | onderhandelt mee | onderhandelt mee | onderhandelt mee | onderhandelen mee | onderhandelen mee | onderhandelen mee | |
verleden (o.v.t.) | onderhandelde mee | onderhandelde mee | onderhandelde mee | onderhandelde mee | onderhandelde mee | onderhandelden mee | onderhandelden mee | onderhandelden mee | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal meeonderhandelen | zult/zal meeonderhandelen | zult/zal meeonderhandelen | zult meeonderhandelen | zal meeonderhandelen | zullen meeonderhandelen | zullen meeonderhandelen | zullen meeonderhandelen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou meeonderhandelen | zou meeonderhandelen | zou(dt) meeonderhandelen | zoudt meeonderhandelen | zou meeonderhandelen | zouden meeonderhandelen | zouden meeonderhandelen | zouden meeonderhandelen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | meeonderhandel | meeonderhandelt | meeonderhandelt | meeonderhandelt | meeonderhandelt | meeonderhandelen | meeonderhandelen | meeonderhandelen | |
verleden (o.v.t.) | meeonderhandelde | meeonderhandelde | meeonderhandelde | meeonderhandelde | meeonderhandelde | meeonderhandelden | meeonderhandelden | meeonderhandelden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal meeonderhandelen mee zal onderhandelen |
zult/zal meeonderhandelen mee zult/zal onderhandelen |
zult/zal meeonderhandelen mee zult/zal onderhandelen |
zult meeonderhandelen mee zult onderhandelen |
zal meeonderhandelen mee zal onderhandelen |
zullen meeonderhandelen mee zullen onderhandelen |
zullen meeonderhandelen mee zullen onderhandelen |
zullen meeonderhandelen mee zullen onderhandelen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou meeonderhandelen mee zou onderhandelen |
zou meeonderhandelen mee zou onderhandelen |
zou(dt) meeonderhandelen mee zou(dt) onderhandelen |
zoudt meeonderhandelen mee zoudt onderhandelen |
zou meeonderhandelen mee zou onderhandelen |
zouden meeonderhandelen mee zouden onderhandelen |
zouden meeonderhandelen mee zouden onderhandelen |
zouden meeonderhandelen mee zouden onderhandelen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij |