kunne

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kun·ne
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘sekse’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • Van de Proto-Indo-Europese wortel ǵenH1 met als betekenis "doen ontstaan", waarvaan ook kind en koning afgeleid zijn. Cognaten in andere talen omvatten onder meer het Oudgriekse γεννεά (geneá; "nageslacht, afkomst") en het Latijnse gens ("geslacht, volksstam").
enkelvoud meervoud
naamwoord kunne kunnen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

kunne v/m

  1. geslacht, sekse
    • Soms noemde zij haar klas gekscherend "een bak vol vlees van beiderlei kunne". 
    • De legkip kan nadat zij is uitgelegd altijd nog worden verkocht als soepkip: de leghaan is daarvoor te schriel.
      Om die reden belanden elke dag 110 duizend Nederlandse eendagskuikens van mannelijke kunne in de gaskamer, circa 45 miljoen in een jaar. Een klein deel wordt verkocht als snack aan dierentuinen en particulieren die fretten en slangen als huisdier houden. Het grootste deel wordt vermalen tot diervoer [2]
       
Vertalingen

Gangbaarheid

51 % van de Nederlanders;
38 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen


Deens

Uitspraak
Woordafbreking
  • kun·ne
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord kunna
Naar frequentie 70
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kunne
kan
kunne
kunnet
onregelmatig volledig

Werkwoord

kunne

  1. hulpwerkwoord, modaal werkwoord kunnen, mogen

Verwijzingen


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • kun·ne
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord kunna
Naar frequentie 96
vervoeging
onbepaalde wijs kunne
tegenwoordige tijd kan
verleden tijd kunne
voltooid
deelwoord
kunnet
onvoltooid
deelwoord
-
lijdende vorm kunnes
gebiedende wijs -
vervoegingsklasse onregelmatig
opmerking

Werkwoord

kunne

  1. hulpwerkwoord, modaal werkwoord kunnen, mogen
    «Jeg kan ikke forstå det!»
    Ik kan het niet begrijpen!


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • kun·ne
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord kunna.
vervoeging
onbepaalde wijs kunne
kunna
tegenwoordige tijd kan
verleden tijd kunne
voltooid
deelwoord
kunna
onvoltooid
deelwoord
-
lijdende vorm kunnast
gebiedende wijs -
vervoegingsklasse onregelmatig
opmerking

Werkwoord

kunne

  1. hulpwerkwoord, modaal werkwoord kunnen, mogen
    «Boka kan kjøpast i bokhandelen.»
    Het boek kan in boekwinkels gekocht worden.
Schrijfwijzen