kreunen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van kreunen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		kreunen			te kreunen
	toekomend		zullen kreunen			te zullen kreunen
voltooid	tegenwoordig		hebben gekreund			te hebben gekreund
	toekomend		gekreund zullen hebben			gekreund te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	kreunend		gekreund			ev. kreun	mv. verouderd kreunt	kreune
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	kreun	kreunt	kreunt	kreunt	kreunt	kreunen	kreunen	kreunen
verleden (o.v.t.)	kreunde	kreunde	kreunde	kreunde	kreunde	kreunden	kreunden	kreunden
toekomend (o.t.t.t.)	zal kreunen	zult/zal kreunen	zult/zal kreunen	zult kreunen	zal kreunen	zullen kreunen	zullen kreunen	zullen kreunen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou kreunen	zou kreunen	zou(dt) kreunen	zoudt kreunen	zou kreunen	zouden kreunen	zouden kreunen	zouden kreunen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gekreund	hebt gekreund	hebt/heeft gekreund	hebt gekreund	heeft gekreund	hebben gekreund	hebben gekreund	hebben gekreund
verleden (v.v.t.)	had gekreund	had gekreund	had gekreund	hadt gekreund	had gekreund	hadden gekreund	hadden gekreund	hadden gekreund
toekomend (v.t.t.t.)	zal gekreund hebben	zal/zult gekreund hebben	zult/zal gekreund hebben	zult gekreund hebben	zal gekreund hebben	zullen gekreund hebben	zullen gekreund hebben	zullen gekreund hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gekreund hebben	zou gekreund hebben	zou/zoudt gekreund hebben	zoudt gekreund hebben	zou gekreund hebben	zouden gekreund hebben	zouden gekreund hebben	zouden gekreund hebben