kleermaker

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Een kleermaker aan het werk in 1981

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kleer·ma·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kleermaker kleermakers
verkleinwoord kleermakertje kleermakertjes

Zelfstandig naamwoord

kleermaker m

  1. (beroep) iemand wiens beroep bestaat uit het maken van kleding
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen