tailleur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- tail·leur
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kleermaker’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- Naamwoord van handeling van tailleren met het achtervoegsel -eur [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tailleur | tailleurs |
verkleinwoord | tailleurtje | tailleurtjes |
Zelfstandig naamwoord
- (beroep) kleermaker
- nauwsluitend damesmantelpak
Synoniemen
- [1] kleermaker, snijder, coupeur
Verwante begrippen
- mannelijke vorm van tailleuse
Vertalingen
1. kleermaker
|
Gangbaarheid
- Het woord tailleur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "tailleur" herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "tailleur" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tailleur op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be