kelder
Uiterlijk
- kel·der
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘deel van gebouw onder de begane grond’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kelder | kelders |
verkleinwoord | keldertje | keldertjes |
de kelder m
- een ondergrondse bergruimte
- (scheepvaart) de bodem van de zee
|
|
- Naar de kelder gaan
Verongelukken (en met een schip: zinken)
1. een ondergrondse bergruimte
vervoeging van |
---|
kelderen |
kelder
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kelderen
- Ik kelder.
- gebiedende wijs van kelderen
- Kelder!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kelderen
- Kelder je?
- Het woord kelder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kelder" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kelder" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Scheepvaart in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %