katoen
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: katoen (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /kɑˈtun/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /kɑˈtun/
Woordafbreking
- ka·toen
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘geweven stof’ voor het eerst aangetroffen in 1272 [1]
- [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | katoen | katoenen |
verkleinwoord | katoentje | katoentjes |
Zelfstandig naamwoord
katoen o
- (textiel) een zachte vezel die uit de opperhuid (epidermis) van de zaden van de katoenplant groeit
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een zachte vezel die uit de opperhuid (epidermis) van de zaden van de katoenplant groeit
Gangbaarheid
- Het woord katoen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "katoen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "katoen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ katoen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ katoen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ www.nu.nl
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be