Naar inhoud springen

kapot

Uit WikiWoordenboek
  • ka·pot
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘stuk’ voor het eerst aangetroffen in 1717 [1]
  • Van het Duitse kaputt, dat op zijn beurt is ontleend aan ofwel het Franse capot ofwel het Hebreeuwse kaparôt. Een derde verklaring is dat het een verkorting is van de Middeleeuws Latijnse uitdrukking caput essere ("onbruikbaar/onnodig worden"); in feite zou kapot dan hetzelfde woord zijn als het Latijnse caput.
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen kapot kapotter kapotst
verbogen kapotte kapottere kapotste
partitief kapots kapotters -

kapot

  1. gebroken (van glas, porselein enz.)
    • Tja, als je dat glas laat vallen is het kapot. 
  2. niet meer goed functionerend
    • Mijn computer is kapot. 
     De Nationale 7 is verbonden met de opkomst van de auto in de jaren twintig en dertig. Destijds hadden auto's kleine brandstoftanks en gingen ze vaak kapot. Daarom barst het langs de route van de pompstations en garages, veelal opgetrokken in een betonnen art-decostijl, destijds het toppunt van moderniteit. Vele zijn vervallen, sommige zijn gerestaureerd, zoals een klassiek pompstation in Valence. Het mooiste voorbeeld van deze stijl ligt strikt genomen niet aan de Nationale 7: de Citroëngarage in Lyon.[2]
  3. (informeel) erg verdrietig of geschokt
    • Ik was er kapot van. 
  4. (informeel) erg moe
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]