defect
Uiterlijk
- de·fect
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘beschadigd’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1650 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | defect | defecter | defectst |
verbogen | defecte | defectere | defectste |
partitief | defects | defecters | - |
defect
- kapot, niet werkend
- Het defecte apparaat kon niet meer gerepareerd worden.
- ▸ Terwijl ik goedkeurend met mijn vinger langs de vergulde lambrisering streek, de dikte voelde van de stof van de zware, oker overgordijnen en de stoel wegschoof om de openslaande deuren te openen naar het terras, dat uitzicht bood op de rozentuin, of wat daarvan over was, en de vijver met de defecte fontein, bedacht ik dat ik nog tijd genoeg zou hebben om deze kamer en detail te beschrijven.[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | defect | defecten |
verkleinwoord | defectje | defectjes |
het defect o
- storing, beschadiging van een apparaat
- De defecten werden provisorisch verholpen.
- Het woord defect staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "defect" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "defect" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 18
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be