ipadden/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van ipadden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		ipadden			te ipadden
	toekomend		zullen ipadden			te zullen ipadden
voltooid	tegenwoordig		hebben geïpad			te hebben geïpad
	toekomend		geïpad zullen hebben			geïpad te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	ipaddend		geïpad			ev. ipad	mv. verouderd ipadt	ipadde
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	ipad	ipadt	ipadt	ipadt	ipadt	ipadden	ipadden	ipadden
verleden (o.v.t.)	ipadde	ipadde	ipadde	ipadde	ipadde	ipadden	ipadden	ipadden
toekomend (o.t.t.t.)	zal ipadden	zult/zal ipadden	zult/zal ipadden	zult ipadden	zal ipadden	zullen ipadden	zullen ipadden	zullen ipadden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou ipadden	zou ipadden	zou(dt) ipadden	zoudt ipadden	zou ipadden	zouden ipadden	zouden ipadden	zouden ipadden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geïpad	hebt geïpad	hebt/heeft geïpad	hebt geïpad	heeft geïpad	hebben geïpad	hebben geïpad	hebben geïpad
verleden (v.v.t.)	had geïpad	had geïpad	had geïpad	hadt geïpad	had geïpad	hadden geïpad	hadden geïpad	hadden geïpad
toekomend (v.t.t.t.)	zal geïpad hebben	zal/zult geïpad hebben	zult/zal geïpad hebben	zult geïpad hebben	zal geïpad hebben	zullen geïpad hebben	zullen geïpad hebben	zullen geïpad hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geïpad hebben	zou geïpad hebben	zou/zoudt geïpad hebben	zoudt geïpad hebben	zou geïpad hebben	zouden geïpad hebben	zouden geïpad hebben	zouden geïpad hebben