involgen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van involgen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		involgen			in te volgen
	toekomend		zullen involgen in zullen volgen			te zullen involgen in te zullen volgen
voltooid	tegenwoordig		hebben ingevolgd			te hebben ingevolgd
	toekomend		ingevolgd zullen hebben			ingevolgd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	involgend		ingevolgd			ev. volg in	mv. verouderd volgt in	volge in (bijzin) involge
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	volg in	volgt in	volgt in	volgt in	volgt in	volgen in	volgen in	volgen in
verleden (o.v.t.)	volgde in	volgde in	volgde in	volgde in	volgde in	volgden in	volgden in	volgden in
toekomend (o.t.t.t.)	zal involgen	zult/zal involgen	zult/zal involgen	zult involgen	zal involgen	zullen involgen	zullen involgen	zullen involgen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou involgen	zou involgen	zou(dt) involgen	zoudt involgen	zou involgen	zouden involgen	zouden involgen	zouden involgen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	involg	involgt	involgt	involgt	involgt	involgen	involgen	involgen
verleden (o.v.t.)	involgde	involgde	involgde	involgde	involgde	involgden	involgden	involgden
toekomend (o.t.t.t.)	zal involgen in zal volgen	zult/zal involgen in zult/zal volgen	zult/zal involgen in zult/zal volgen	zult involgen in zult volgen	zal involgen in zal volgen	zullen involgen in zullen volgen	zullen involgen in zullen volgen	zullen involgen in zullen volgen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou involgen in zou volgen	zou involgen in zou volgen	zou(dt) involgen in zou(dt) volgen	zoudt involgen in zoudt volgen	zou involgen in zou volgen	zouden involgen in zouden volgen	zouden involgen in zouden volgen	zouden involgen in zouden volgen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb ingevolgd	hebt ingevolgd	hebt/heeft ingevolgd	hebt ingevolgd	heeft ingevolgd	hebben ingevolgd	hebben ingevolgd	hebben ingevolgd
verleden (v.v.t.)	had ingevolgd	had ingevolgd	had ingevolgd	hadt ingevolgd	had ingevolgd	hadden ingevolgd	hadden ingevolgd	hadden ingevolgd
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingevolgd hebben	zal/zult ingevolgd hebben	zult/zal ingevolgd hebben	zult ingevolgd hebben	zal ingevolgd hebben	zullen ingevolgd hebben	zullen ingevolgd hebben	zullen ingevolgd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingevolgd hebben	zou ingevolgd hebben	zou/zoudt ingevolgd hebben	zoudt ingevolgd hebben	zou ingevolgd hebben	zouden ingevolgd hebben	zouden ingevolgd hebben	zouden ingevolgd hebben