introuwen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van introuwen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		introuwen			in te trouwen
	toekomend		zullen introuwen in zullen trouwen			te zullen introuwen in te zullen trouwen
voltooid	tegenwoordig		zijn ingetrouwd			te zijn ingetrouwd
	toekomend		ingetrouwd zullen zijn			ingetrouwd te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	introuwend		ingetrouwd			ev. trouw in	mv. verouderd trouwt in	trouwe in (bijzin) introuwe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	trouw in	trouwt in	trouwt in	trouwt in	trouwt in	trouwen in	trouwen in	trouwen in
verleden (o.v.t.)	trouwde in	trouwde in	trouwde in	trouwde in	trouwde in	trouwden in	trouwden in	trouwden in
toekomend (o.t.t.t.)	zal introuwen	zult/zal introuwen	zult/zal introuwen	zult introuwen	zal introuwen	zullen introuwen	zullen introuwen	zullen introuwen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou introuwen	zou introuwen	zou(dt) introuwen	zoudt introuwen	zou introuwen	zouden introuwen	zouden introuwen	zouden introuwen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	introuw	introuwt	introuwt	introuwt	introuwt	introuwen	introuwen	introuwen
verleden (o.v.t.)	introuwde	introuwde	introuwde	introuwde	introuwde	introuwden	introuwden	introuwden
toekomend (o.t.t.t.)	zal introuwen in zal trouwen	zult/zal introuwen in zult/zal trouwen	zult/zal introuwen in zult/zal trouwen	zult introuwen in zult trouwen	zal introuwen in zal trouwen	zullen introuwen in zullen trouwen	zullen introuwen in zullen trouwen	zullen introuwen in zullen trouwen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou introuwen in zou trouwen	zou introuwen in zou trouwen	zou(dt) introuwen in zou(dt) trouwen	zoudt introuwen in zoudt trouwen	zou introuwen in zou trouwen	zouden introuwen in zouden trouwen	zouden introuwen in zouden trouwen	zouden introuwen in zouden trouwen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben ingetrouwd	bent ingetrouwd	bent/is ingetrouwd	zijt ingetrouwd	is ingetrouwd	zijn ingetrouwd	zijn ingetrouwd	zijn ingetrouwd
verleden (v.v.t.)	was ingetrouwd	was ingetrouwd	was ingetrouwd	waart ingetrouwd	was ingetrouwd	waren ingetrouwd	waren ingetrouwd	waren ingetrouwd
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingetrouwd zijn	zal/zult ingetrouwd zijn	zult/zal ingetrouwd zijn	zult ingetrouwd zijn	zal ingetrouwd zijn	zullen ingetrouwd zijn	zullen ingetrouwd zijn	zullen ingetrouwd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingetrouwd zijn	zou ingetrouwd zijn	zou/zoudt ingetrouwd zijn	zoudt ingetrouwd zijn	zou ingetrouwd zijn	zouden ingetrouwd zijn	zouden ingetrouwd zijn	zouden ingetrouwd zijn