instantiëren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van instantiëren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		instantiëren			te instantiëren
	toekomend		zullen instantiëren			te zullen instantiëren
voltooid	tegenwoordig		geïnstantieerd			te geïnstantieerd
	toekomend		geïnstantieerd zullen			geïnstantieerd te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	instantiërend		geïnstantieerd			ev. instantieer	mv. verouderd instantieert	instantiëre
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	instantieer	instantieert	instantieert	instantieert	instantieert	instantiëren	instantiëren	instantiëren
verleden (o.v.t.)	instantieerde	instantieerde	instantieerde	instantieerde	instantieerde	instantieerden	instantieerden	instantieerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal instantiëren	zult/zal instantiëren	zult/zal instantiëren	zult instantiëren	zal instantiëren	zullen instantiëren	zullen instantiëren	zullen instantiëren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou instantiëren	zou instantiëren	zou(dt) instantiëren	zoudt instantiëren	zou instantiëren	zouden instantiëren	zouden instantiëren	zouden instantiëren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij