insolent
Uiterlijk
- in·so·lent
- uit het Frans [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | insolent | insolenter | insolentst |
verbogen | insolente | insolentere | insolentste |
partitief | insolents | insolenters | - |
insolent [2]
- [1] onbeschoft, astrant, vrijpostig, onbeschoft
- [1] schuchter, terughoudend, timide, beleefd
- Het woord insolent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "insolent" herkend door:
49 % | van de Nederlanders; |
59 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ insolent op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be