inploegen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van inploegen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		inploegen			in te ploegen
	toekomend		zullen inploegen in zullen ploegen			te zullen inploegen in te zullen ploegen
voltooid	tegenwoordig		hebben ingeploegd			te hebben ingeploegd
	toekomend		ingeploegd zullen hebben			ingeploegd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	inploegend		ingeploegd			ev. ploeg in	mv. verouderd ploegt in	ploege in (bijzin) inploege
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	ploeg in	ploegt in	ploegt in	ploegt in	ploegt in	ploegen in	ploegen in	ploegen in
verleden (o.v.t.)	ploegde in	ploegde in	ploegde in	ploegde in	ploegde in	ploegden in	ploegden in	ploegden in
toekomend (o.t.t.t.)	zal inploegen	zult/zal inploegen	zult/zal inploegen	zult inploegen	zal inploegen	zullen inploegen	zullen inploegen	zullen inploegen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou inploegen	zou inploegen	zou(dt) inploegen	zoudt inploegen	zou inploegen	zouden inploegen	zouden inploegen	zouden inploegen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	inploeg	inploegt	inploegt	inploegt	inploegt	inploegen	inploegen	inploegen
verleden (o.v.t.)	inploegde	inploegde	inploegde	inploegde	inploegde	inploegden	inploegden	inploegden
toekomend (o.t.t.t.)	zal inploegen in zal ploegen	zult/zal inploegen in zult/zal ploegen	zult/zal inploegen in zult/zal ploegen	zult inploegen in zult ploegen	zal inploegen in zal ploegen	zullen inploegen in zullen ploegen	zullen inploegen in zullen ploegen	zullen inploegen in zullen ploegen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou inploegen in zou ploegen	zou inploegen in zou ploegen	zou(dt) inploegen in zou(dt) ploegen	zoudt inploegen in zoudt ploegen	zou inploegen in zou ploegen	zouden inploegen in zouden ploegen	zouden inploegen in zouden ploegen	zouden inploegen in zouden ploegen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb ingeploegd	hebt ingeploegd	hebt/heeft ingeploegd	hebt ingeploegd	heeft ingeploegd	hebben ingeploegd	hebben ingeploegd	hebben ingeploegd
verleden (v.v.t.)	had ingeploegd	had ingeploegd	had ingeploegd	hadt ingeploegd	had ingeploegd	hadden ingeploegd	hadden ingeploegd	hadden ingeploegd
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingeploegd hebben	zal/zult ingeploegd hebben	zult/zal ingeploegd hebben	zult ingeploegd hebben	zal ingeploegd hebben	zullen ingeploegd hebben	zullen ingeploegd hebben	zullen ingeploegd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingeploegd hebben	zou ingeploegd hebben	zou/zoudt ingeploegd hebben	zoudt ingeploegd hebben	zou ingeploegd hebben	zouden ingeploegd hebben	zouden ingeploegd hebben	zouden ingeploegd hebben