inkloppen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van inkloppen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		inkloppen			in te kloppen
	toekomend		zullen inkloppen in zullen kloppen			te zullen inkloppen in te zullen kloppen
voltooid	tegenwoordig		hebben ingeklopt			te hebben ingeklopt
	toekomend		ingeklopt zullen hebben			ingeklopt te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	inkloppend		ingeklopt			ev. klop in	mv. verouderd klopt in	kloppe in (bijzin) inkloppe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	klop in	klopt in	klopt in	klopt in	klopt in	kloppen in	kloppen in	kloppen in
verleden (o.v.t.)	klopte in	klopte in	klopte in	klopte in	klopte in	klopten in	klopten in	klopten in
toekomend (o.t.t.t.)	zal inkloppen	zult/zal inkloppen	zult/zal inkloppen	zult inkloppen	zal inkloppen	zullen inkloppen	zullen inkloppen	zullen inkloppen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou inkloppen	zou inkloppen	zou(dt) inkloppen	zoudt inkloppen	zou inkloppen	zouden inkloppen	zouden inkloppen	zouden inkloppen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	inklop	inklopt	inklopt	inklopt	inklopt	inkloppen	inkloppen	inkloppen
verleden (o.v.t.)	inklopte	inklopte	inklopte	inklopte	inklopte	inklopten	inklopten	inklopten
toekomend (o.t.t.t.)	zal inkloppen in zal kloppen	zult/zal inkloppen in zult/zal kloppen	zult/zal inkloppen in zult/zal kloppen	zult inkloppen in zult kloppen	zal inkloppen in zal kloppen	zullen inkloppen in zullen kloppen	zullen inkloppen in zullen kloppen	zullen inkloppen in zullen kloppen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou inkloppen in zou kloppen	zou inkloppen in zou kloppen	zou(dt) inkloppen in zou(dt) kloppen	zoudt inkloppen in zoudt kloppen	zou inkloppen in zou kloppen	zouden inkloppen in zouden kloppen	zouden inkloppen in zouden kloppen	zouden inkloppen in zouden kloppen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb ingeklopt	hebt ingeklopt	hebt/heeft ingeklopt	hebt ingeklopt	heeft ingeklopt	hebben ingeklopt	hebben ingeklopt	hebben ingeklopt
verleden (v.v.t.)	had ingeklopt	had ingeklopt	had ingeklopt	hadt ingeklopt	had ingeklopt	hadden ingeklopt	hadden ingeklopt	hadden ingeklopt
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingeklopt hebben	zal/zult ingeklopt hebben	zult/zal ingeklopt hebben	zult ingeklopt hebben	zal ingeklopt hebben	zullen ingeklopt hebben	zullen ingeklopt hebben	zullen ingeklopt hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingeklopt hebben	zou ingeklopt hebben	zou/zoudt ingeklopt hebben	zoudt ingeklopt hebben	zou ingeklopt hebben	zouden ingeklopt hebben	zouden ingeklopt hebben	zouden ingeklopt hebben