inkankeren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van inkankeren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		inkankeren			in te kankeren
	toekomend		zullen inkankeren in zullen kankeren			te zullen inkankeren in te zullen kankeren
voltooid	tegenwoordig		zijn ingekankerd			te zijn ingekankerd
	toekomend		ingekankerd zullen zijn			ingekankerd te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	inkankerend		ingekankerd			ev. kanker in	mv. verouderd kankert in	kankere in (bijzin) inkankere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	kanker in	kankert in	kankert in	kankert in	kankert in	kankeren in	kankeren in	kankeren in
verleden (o.v.t.)	kankerde in	kankerde in	kankerde in	kankerde in	kankerde in	kankerden in	kankerden in	kankerden in
toekomend (o.t.t.t.)	zal inkankeren	zult/zal inkankeren	zult/zal inkankeren	zult inkankeren	zal inkankeren	zullen inkankeren	zullen inkankeren	zullen inkankeren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou inkankeren	zou inkankeren	zou(dt) inkankeren	zoudt inkankeren	zou inkankeren	zouden inkankeren	zouden inkankeren	zouden inkankeren
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	inkanker	inkankert	inkankert	inkankert	inkankert	inkankeren	inkankeren	inkankeren
verleden (o.v.t.)	inkankerde	inkankerde	inkankerde	inkankerde	inkankerde	inkankerden	inkankerden	inkankerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal inkankeren in zal kankeren	zult/zal inkankeren in zult/zal kankeren	zult/zal inkankeren in zult/zal kankeren	zult inkankeren in zult kankeren	zal inkankeren in zal kankeren	zullen inkankeren in zullen kankeren	zullen inkankeren in zullen kankeren	zullen inkankeren in zullen kankeren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou inkankeren in zou kankeren	zou inkankeren in zou kankeren	zou(dt) inkankeren in zou(dt) kankeren	zoudt inkankeren in zoudt kankeren	zou inkankeren in zou kankeren	zouden inkankeren in zouden kankeren	zouden inkankeren in zouden kankeren	zouden inkankeren in zouden kankeren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben ingekankerd	bent ingekankerd	bent/is ingekankerd	zijt ingekankerd	is ingekankerd	zijn ingekankerd	zijn ingekankerd	zijn ingekankerd
verleden (v.v.t.)	was ingekankerd	was ingekankerd	was ingekankerd	waart ingekankerd	was ingekankerd	waren ingekankerd	waren ingekankerd	waren ingekankerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingekankerd zijn	zal/zult ingekankerd zijn	zult/zal ingekankerd zijn	zult ingekankerd zijn	zal ingekankerd zijn	zullen ingekankerd zijn	zullen ingekankerd zijn	zullen ingekankerd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingekankerd zijn	zou ingekankerd zijn	zou/zoudt ingekankerd zijn	zoudt ingekankerd zijn	zou ingekankerd zijn	zouden ingekankerd zijn	zouden ingekankerd zijn	zouden ingekankerd zijn