Naar inhoud springen

inhoud

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·houd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord inhoud inhouden
verkleinwoord inhoudje inhoudjes

Zelfstandig naamwoord

inhoud m

  1. datgene wat bevat is in een ander lichaam
    • Deze zak heeft wijn als inhoud. 
  2. (wiskunde) het product van lengte, breedte en hoogte
    • De inhoud van die kubus bereken je door de lengte, de breedte en de hoogte met elkaar te vermenigvuldigen. 
  3. het geheel van handelingen en gedachten vervat in een boek of ander medium
    • De inhoud van dit WikiWoordenboek groeit met de dag. 
  4. betekenis van iets
     In onze tijd bestaat er een toenemende belangstelling, zowel voor de folklore als voor de achtergrond en de inhoud van de feesten. Temeer als die beleefd kunnen worden door het hele gezin en de hele groep, jong of oud.[2]
     De voorzieningenrechter stelde in juli dat de inhoud van het rapport op twee punten onzorgvuldig was, maar dat de gebreken niet zo groot waren dat het hele rapport onrechtmatig was.[3]
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
inhouden

inhoud

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inhouden
    • ... dat ik inhoud. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. inhoud op website: Etymologiebank.nl
  2. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), p. 7
  3. Bronlink Weblink bron
    Tjerk Gaulthérie van Weezel en Rik Kuiper
    “Gerechtshof brandt vingers niet aan inspectierapport over Haga Lyceum” (24 december 2019), de Volkskrant
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be