hik

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hik
enkelvoud meervoud
naamwoord hik hikken
verkleinwoord hikje hikjes

Zelfstandig naamwoord

de hikm

  1. (medisch) een periodiek optredende, spontane, onwillekeurige samentrekking van het middenrif tijdens inademing, gevolgd door het plots sluiten van het strotklepje, wat een kenmerkend geluid veroorzaakt
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
hikken

hik

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hikken
    • Ik hik. 
  2. gebiedende wijs van hikken
    • Hik! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hikken
    • Hik je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Papiaments

Zelfstandig naamwoord

hik

  1. (medisch) hik.