herplanten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van herplanten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		herplanten			te herplanten
	toekomend		zullen herplanten			te zullen herplanten
voltooid	tegenwoordig		hebben herplant			te hebben herplant
	toekomend		herplant zullen hebben			herplant te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	herplantend		herplant			ev. herplant	mv. verouderd herplant	herplante
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	herplant	herplant	herplant	herplant	herplant	herplanten	herplanten	herplanten
verleden (o.v.t.)	herplantte	herplantte	herplantte	herplantte	herplantte	herplantten	herplantten	herplantten
toekomend (o.t.t.t.)	zal herplanten	zult/zal herplanten	zult/zal herplanten	zult herplanten	zal herplanten	zullen herplanten	zullen herplanten	zullen herplanten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou herplanten	zou herplanten	zou(dt) herplanten	zoudt herplanten	zou herplanten	zouden herplanten	zouden herplanten	zouden herplanten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb herplant	hebt herplant	hebt/heeft herplant	hebt herplant	heeft herplant	hebben herplant	hebben herplant	hebben herplant
verleden (v.v.t.)	had herplant	had herplant	had herplant	hadt herplant	had herplant	hadden herplant	hadden herplant	hadden herplant
toekomend (v.t.t.t.)	zal herplant hebben	zal/zult herplant hebben	zult/zal herplant hebben	zult herplant hebben	zal herplant hebben	zullen herplant hebben	zullen herplant hebben	zullen herplant hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou herplant hebben	zou herplant hebben	zou/zoudt herplant hebben	zoudt herplant hebben	zou herplant hebben	zouden herplant hebben	zouden herplant hebben	zouden herplant hebben
onpersoonlijke lijdende vorm herplant worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt herplant				er is herplant
verleden	er werd herplant				er was herplant
toekomend	er zal herplant worden				er zal herplant zijn
voorwaardelijk	er zou herplant worden				er zou herplant zijn
lijdende vorm herplant worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		herplant worden			herplant te worden
	toekomend		herplant zullen worden			herplant te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		herplant zijn			herplant te zijn
	toekomend		herplant zullen zijn			herplant te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	—	—	—	—	wordt herplant	—	—	worden herplant
verleden (o.v.t.)	—	—	—	—	werd herplant	—	—	werden herplant
toekomend (o.t.t.t.)	—	—	—	—	zal herplant worden	—	—	zullen herplant worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	—	—	—	—	zou herplant worden	—	—	zouden herplant worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	—	—	—	—	is herplant	—	—	zijn herplant
verleden (v.v.t.)	—	—	—	—	was herplant	—	—	waren herplant
toekomend (v.t.t.t.)	—	—	—	—	zal herplant zijn	—	—	zullen herplant zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	—	—	—	—	zou herplant zijn	—	—	zouden herplant zijn