Naar inhoud springen

gemeenschappelijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·meen·schap·pe·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gemeenschappelijk gemeenschappelijker gemeenschappelijkst
verbogen gemeenschappelijke gemeenschappelijkere gemeenschappelijkste
partitief gemeenschappelijks gemeenschappelijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

gemeenschappelijk

  1. waar alle leden van een gemeenschap gebruik van kunnen maken
    • Dit zijn de gemeenschappelijke douches. 
  2. waar alle leden van een gemeenschap aan meedoen
    • Dit is een gemeenschappelijk project. 
  3. gerelateerd aan meer dan een entiteit
    • Dat is een gemeenschappelijke vriend van hun. 
    • Dat is de gemeenschappelijke grens van Duitsland en Frankrijk. 
     Volgens de Volkskrant behoorde de vertaling van Marianne Molenaar tot de beste boeken van 2019. Op die lijst stond ook de tweede kanshebber, Toon Dohmen met zijn vertaling van Orlando Figes’ Europeanen – Het ontstaan van een gemeenschappelijke cultuur.[2]
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. gemeenschappelijk op website: Etymologiebank.nl
  2. Bronlink Weblink bron
    Emilia Menkveld
    “Vijf Nederlandse vertalers maken kans op Filterprijs 2020” (13 maart 2020), de Volkskrant
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be