fatsoenlijk

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fat·soen·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen fatsoenlijk fatsoenlijker fatsoenlijkst
verbogen fatsoenlijke fatsoenlijkere fatsoenlijkste
partitief fatsoenlijks fatsoenlijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

fatsoenlijk

  1. degelijk
    • De grasmaaier was een fatsoenlijk apparaat. 
     'Voor mij is een fatsoenlijke maaltijd: entree, plat, kaas, dessert', zegt Frédéric Deidier (49), terwijl hij enthousiast op zijn enorme buik kletst.[1]
     Ik had al dagen geen fatsoenlijke maaltijd gegeten en had buikpijn van de honger.[2]
  2. op een nette manier zonder te morsen en te smakken
    • Hij kan niet eens fatsoenlijk eten. 
  3. de juiste morele keuzes makend
     Als het om de plunderingen van de bolsjewieken aan de overkant van de Oostzee ging was de eensgezindheid uiteraard groot. Ieder fatsoenlijk mens had achter Finland gestaan zolang de oorlog duurde.[3]
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron
    Peter Giesen
    “Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044628142
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be