Naar inhoud springen

duch

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: dúch


  • duch
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *duchъ

duch mbezield

  1. geest; een onsubstantieel wezen
    «Wierzysz w duchy
    Geloof je in geesten?


  • duch
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *duchъ

duch mbezield

  1. geest; een onsubstantieel wezen

duch monbezield

  1. geest, gedachten
  2. geest, talent
  3. geest; essentie, natuur
  4. (religie) geest; één van de drie delen van de mens, naast ziel en lichaam
  1. myseľ
  2. nadanie
  3. ovzdušie, atmosféra v


  • duch
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *duchъ

duch mbezield

  1. geest; een onsubstantieel wezen
    «Věříš na duchy
    Geloof je in geesten?
  2. geest; personen met een bepaalde attitude
    «Byl vůdčím duchem celé akce.»
    Hij was de leidende geest van het hele evenement.


  1. přízrak, strašidlo o
  2. osobnost v

duch monbezield

  1. geest, gedachten
    «Už je zase duchem nepřítomen.»
    Hij is met zijn gedachten weer niet hier.
  2. geest, talent
    «Měl výborného obchodního ducha
    Hij had een uitstekende handelsgeest.
  3. geest; essentie, natuur
    «V umění se odráží duch doby.»
    In de kunst wordt de geest van de tijd gereflecteerd.
  4. (religie) geest; één van de drie delen van de mens, naast ziel en lichaam
  5. (meestal in meervoud) wind, windje
    «Cítíš to taky? Někdo tady pouští duchy
    Ruik je dat hier? Iemand laat hier windjes.
  1. duše v, mysl monbezield, myšlení o
  2. nadání o, důvtip monbezield
  3. povaha v, ráz monbezield
  4. prd monbezield