dors

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dors
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dors dorsen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[A] dors m

  1. (visserij) jonge kabeljauw
enkelvoud meervoud
naamwoord dors dorsen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[B] dors m

  1. (landbouw) activiteit waarbij graankorrels worden vrijgemaakt uit aren door daarop te slaan
  2. (landbouw) plaats bestemd om graankorrels vrij te maken uit aren door daarop te slaan

Werkwoord

vervoeging van
dorsen

[B] dors

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dorsen
    • Ik dors. 
  2. gebiedende wijs van dorsen
    • Dors! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dorsen
    • Dors je? 

Bijvoeglijk naamwoord

[C] dors

  1. partitief van de stellende trap van dor

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen