visserij

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vis·se·rij
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord visserij visserijen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de visserijv

  1. het vangen van vis of andere organismen (weekdieren, schaaldieren, schelpdieren, zoogdieren, algen, zeewier) uit het water, al of niet als broodwinning
    • In de visserij wordt al geëxperimenteerd met het gebruik van pingers.[1] 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen