bloemrijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

een bloemrijk grasland
Uitspraak
Woordafbreking
  • bloem·rijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bloemrijk bloemrijker bloemrijkst
verbogen bloemrijke bloemrijkere bloemrijkste
partitief bloemrijks bloemrijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

bloemrijk

  1. met veel bloemen
    • Heb je geen balkon en zelfs geen plek voor een stoeptegeltuintje? Sluit je aan bij guerrilla-gardeners die in kortdurende acties bloemrijke tuintjes aanleggen op verwaarloosde plekken zonder groen. Nog zo’n sympathiek actiemiddel is om op veronachtzaamde gronden zaadbommetjes te gooien, van bloemzaden verpakt in compost en klei.[2] 
  2. (figuurlijk) beeldend en kleurrijk
    • Als inspirator is Rijker onovertroffen, en de discussie tussen hard aanpakken of confronteren met een gebrek aan discipline is relevant. Het kwartje lijkt te vallen. Ook de diversiteit in de lesmethoden van de gelegenheidsleraren legt tegenstellingen bloot. Het bloemrijke taalgebruik van strafpleiter Inez Weski lokt vooral gapen en opstandigheid uit, behalve bij de enige ex-vwo-leerling die weet wat de trias politica is. Ook het „bek houden, als ik praat” van Maarten van Rossem lijkt contraproductief.[3]  
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC 22 maart 2017
  3. NRC Hans Beerekamp 12 januari 2017
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be