blitzen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van blitzen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		blitzen			te blitzen
	toekomend		zullen blitzen			te zullen blitzen
voltooid	tegenwoordig		geblitzt			te geblitzt
	toekomend		geblitzt zullen			geblitzt te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	blitzend		geblitzt			ev. blitz	mv. verouderd blitzt	blitze
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	blitz	blitzt	blitzt	blitzt	blitzt	blitzen	blitzen	blitzen
verleden (o.v.t.)	blitzte	blitzte	blitzte	blitzte	blitzte	blitzten	blitzten	blitzten
toekomend (o.t.t.t.)	zal blitzen	zult/zal blitzen	zult/zal blitzen	zult blitzen	zal blitzen	zullen blitzen	zullen blitzen	zullen blitzen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou blitzen	zou blitzen	zou(dt) blitzen	zoudt blitzen	zou blitzen	zouden blitzen	zouden blitzen	zouden blitzen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij