bijplaatsen/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van bijplaatsen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bijplaatsen | bij te plaatsen | ||||||
toekomend | zullen bijplaatsen bij zullen plaatsen |
te zullen bijplaatsen bij te zullen plaatsen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bijgeplaatst | te hebben bijgeplaatst | ||||||
toekomend | bijgeplaatst zullen hebben | bijgeplaatst te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
bijplaatsend | bijgeplaatst | ev. plaats bij |
mv. verouderd plaatst bij |
plaatse bij (bijzin) bijplaatse | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | plaats bij | plaatst bij | plaatst bij | plaatst bij | plaatst bij | plaatsen bij | plaatsen bij | plaatsen bij | |
verleden (o.v.t.) | plaatste bij | plaatste bij | plaatste bij | plaatste bij | plaatste bij | plaatsten bij | plaatsten bij | plaatsten bij | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijplaatsen | zult/zal bijplaatsen | zult/zal bijplaatsen | zult bijplaatsen | zal bijplaatsen | zullen bijplaatsen | zullen bijplaatsen | zullen bijplaatsen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijplaatsen | zou bijplaatsen | zou(dt) bijplaatsen | zoudt bijplaatsen | zou bijplaatsen | zouden bijplaatsen | zouden bijplaatsen | zouden bijplaatsen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | bijplaats | bijplaatst | bijplaatst | bijplaatst | bijplaatst | bijplaatsen | bijplaatsen | bijplaatsen | |
verleden (o.v.t.) | bijplaatste | bijplaatste | bijplaatste | bijplaatste | bijplaatste | bijplaatsten | bijplaatsten | bijplaatsten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijplaatsen bij zal plaatsen |
zult/zal bijplaatsen bij zult/zal plaatsen |
zult/zal bijplaatsen bij zult/zal plaatsen |
zult bijplaatsen bij zult plaatsen |
zal bijplaatsen bij zal plaatsen |
zullen bijplaatsen bij zullen plaatsen |
zullen bijplaatsen bij zullen plaatsen |
zullen bijplaatsen bij zullen plaatsen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijplaatsen bij zou plaatsen |
zou bijplaatsen bij zou plaatsen |
zou(dt) bijplaatsen bij zou(dt) plaatsen |
zoudt bijplaatsen bij zoudt plaatsen |
zou bijplaatsen bij zou plaatsen |
zouden bijplaatsen bij zouden plaatsen |
zouden bijplaatsen bij zouden plaatsen |
zouden bijplaatsen bij zouden plaatsen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bijgeplaatst | hebt bijgeplaatst | hebt/heeft bijgeplaatst | hebt bijgeplaatst | heeft bijgeplaatst | hebben bijgeplaatst | hebben bijgeplaatst | hebben bijgeplaatst | |
verleden (v.v.t.) | had bijgeplaatst | had bijgeplaatst | had bijgeplaatst | hadt bijgeplaatst | had bijgeplaatst | hadden bijgeplaatst | hadden bijgeplaatst | hadden bijgeplaatst | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal bijgeplaatst hebben | zal/zult bijgeplaatst hebben | zult/zal bijgeplaatst hebben | zult bijgeplaatst hebben | zal bijgeplaatst hebben | zullen bijgeplaatst hebben | zullen bijgeplaatst hebben | zullen bijgeplaatst hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bijgeplaatst hebben | zou bijgeplaatst hebben | zou/zoudt bijgeplaatst hebben | zoudt bijgeplaatst hebben | zou bijgeplaatst hebben | zouden bijgeplaatst hebben | zouden bijgeplaatst hebben | zouden bijgeplaatst hebben |