bijkruiden/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van bijkruiden | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bijkruiden | bij te kruiden | ||||||
toekomend | zullen bijkruiden bij zullen kruiden |
te zullen bijkruiden bij te zullen kruiden | |||||||
voltooid | tegenwoordig | bijgekruid | te bijgekruid | ||||||
toekomend | bijgekruid zullen | bijgekruid te zullen | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
bijkruidend | bijgekruid | ev. kruid bij |
mv. verouderd kruidt bij |
kruide bij (bijzin) bijkruide | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | kruid bij | kruidt bij | kruidt bij | kruidt bij | kruidt bij | kruiden bij | kruiden bij | kruiden bij | |
verleden (o.v.t.) | kruidde bij | kruidde bij | kruidde bij | kruidde bij | kruidde bij | kruidden bij | kruidden bij | kruidden bij | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijkruiden | zult/zal bijkruiden | zult/zal bijkruiden | zult bijkruiden | zal bijkruiden | zullen bijkruiden | zullen bijkruiden | zullen bijkruiden | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijkruiden | zou bijkruiden | zou(dt) bijkruiden | zoudt bijkruiden | zou bijkruiden | zouden bijkruiden | zouden bijkruiden | zouden bijkruiden | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | bijkruid | bijkruidt | bijkruidt | bijkruidt | bijkruidt | bijkruiden | bijkruiden | bijkruiden | |
verleden (o.v.t.) | bijkruidde | bijkruidde | bijkruidde | bijkruidde | bijkruidde | bijkruidden | bijkruidden | bijkruidden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijkruiden bij zal kruiden |
zult/zal bijkruiden bij zult/zal kruiden |
zult/zal bijkruiden bij zult/zal kruiden |
zult bijkruiden bij zult kruiden |
zal bijkruiden bij zal kruiden |
zullen bijkruiden bij zullen kruiden |
zullen bijkruiden bij zullen kruiden |
zullen bijkruiden bij zullen kruiden | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijkruiden bij zou kruiden |
zou bijkruiden bij zou kruiden |
zou(dt) bijkruiden bij zou(dt) kruiden |
zoudt bijkruiden bij zoudt kruiden |
zou bijkruiden bij zou kruiden |
zouden bijkruiden bij zouden kruiden |
zouden bijkruiden bij zouden kruiden |
zouden bijkruiden bij zouden kruiden | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij |