bijeenzoeken/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van bijeenzoeken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bijeenzoeken | bijeen te zoeken | ||||||
toekomend | zullen bijeenzoeken bijeen zullen zoeken |
te zullen bijeenzoeken bijeen te zullen zoeken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben bijeengezocht | te hebben bijeengezocht | ||||||
toekomend | bijeengezocht zullen hebben | bijeengezocht te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
bijeenzoekend | bijeengezocht | ev. zoek bijeen |
mv. verouderd zoekt bijeen |
zoeke bijeen (bijzin) bijeenzoeke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | zoek bijeen | zoekt bijeen | zoekt bijeen | zoekt bijeen | zoekt bijeen | zoeken bijeen | zoeken bijeen | zoeken bijeen | |
verleden (o.v.t.) | zocht bijeen | zocht bijeen | zocht bijeen | zocht bijeen | zocht bijeen | zochten bijeen | zochten bijeen | zochten bijeen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijeenzoeken | zult/zal bijeenzoeken | zult/zal bijeenzoeken | zult bijeenzoeken | zal bijeenzoeken | zullen bijeenzoeken | zullen bijeenzoeken | zullen bijeenzoeken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijeenzoeken | zou bijeenzoeken | zou(dt) bijeenzoeken | zoudt bijeenzoeken | zou bijeenzoeken | zouden bijeenzoeken | zouden bijeenzoeken | zouden bijeenzoeken | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | bijeenzoek | bijeenzoekt | bijeenzoekt | bijeenzoekt | bijeenzoekt | bijeenzoeken | bijeenzoeken | bijeenzoeken | |
verleden (o.v.t.) | bijeenzocht | bijeenzocht | bijeenzocht | bijeenzocht | bijeenzocht | bijeenzochten | bijeenzochten | bijeenzochten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal bijeenzoeken bijeen zal zoeken |
zult/zal bijeenzoeken bijeen zult/zal zoeken |
zult/zal bijeenzoeken bijeen zult/zal zoeken |
zult bijeenzoeken bijeen zult zoeken |
zal bijeenzoeken bijeen zal zoeken |
zullen bijeenzoeken bijeen zullen zoeken |
zullen bijeenzoeken bijeen zullen zoeken |
zullen bijeenzoeken bijeen zullen zoeken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bijeenzoeken bijeen zou zoeken |
zou bijeenzoeken bijeen zou zoeken |
zou(dt) bijeenzoeken bijeen zou(dt) zoeken |
zoudt bijeenzoeken bijeen zoudt zoeken |
zou bijeenzoeken bijeen zou zoeken |
zouden bijeenzoeken bijeen zouden zoeken |
zouden bijeenzoeken bijeen zouden zoeken |
zouden bijeenzoeken bijeen zouden zoeken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb bijeengezocht | hebt bijeengezocht | hebt/heeft bijeengezocht | hebt bijeengezocht | heeft bijeengezocht | hebben bijeengezocht | hebben bijeengezocht | hebben bijeengezocht | |
verleden (v.v.t.) | had bijeengezocht | had bijeengezocht | had bijeengezocht | hadt bijeengezocht | had bijeengezocht | hadden bijeengezocht | hadden bijeengezocht | hadden bijeengezocht | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal bijeengezocht hebben | zal/zult bijeengezocht hebben | zult/zal bijeengezocht hebben | zult bijeengezocht hebben | zal bijeengezocht hebben | zullen bijeengezocht hebben | zullen bijeengezocht hebben | zullen bijeengezocht hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou bijeengezocht hebben | zou bijeengezocht hebben | zou/zoudt bijeengezocht hebben | zoudt bijeengezocht hebben | zou bijeengezocht hebben | zouden bijeengezocht hebben | zouden bijeengezocht hebben | zouden bijeengezocht hebben |