bevallen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van bevallen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		bevallen			te bevallen
	toekomend		zullen bevallen			te zullen bevallen
voltooid	tegenwoordig		zijn bevallen			te zijn bevallen
	toekomend		bevallen zullen zijn			bevallen te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	bevallend		bevallen			ev. beval	mv. verouderd bevalt	bevalle
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	beval	bevalt	bevalt	bevalt	bevalt	bevallen	bevallen	bevallen
verleden (o.v.t.)	beviel	beviel	beviel	beviel	beviel	bevielen	bevielen	bevielen
toekomend (o.t.t.t.)	zal bevallen	zult/zal bevallen	zult/zal bevallen	zult bevallen	zal bevallen	zullen bevallen	zullen bevallen	zullen bevallen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou bevallen	zou bevallen	zou(dt) bevallen	zoudt bevallen	zou bevallen	zouden bevallen	zouden bevallen	zouden bevallen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben bevallen	bent bevallen	bent/is bevallen	zijt bevallen	is bevallen	zijn bevallen	zijn bevallen	zijn bevallen
verleden (v.v.t.)	was bevallen	was bevallen	was bevallen	waart bevallen	was bevallen	waren bevallen	waren bevallen	waren bevallen
toekomend (v.t.t.t.)	zal bevallen zijn	zal/zult bevallen zijn	zult/zal bevallen zijn	zult bevallen zijn	zal bevallen zijn	zullen bevallen zijn	zullen bevallen zijn	zullen bevallen zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou bevallen zijn	zou bevallen zijn	zou/zoudt bevallen zijn	zoudt bevallen zijn	zou bevallen zijn	zouden bevallen zijn	zouden bevallen zijn	zouden bevallen zijn